maandag, november 27, 2006

In de concertzaal


Laat me, voor ik verder ga, iets duidelijk stellen: ik ben geen rockchick. Ik hou van goede muziek, maar in het cirkus dat het hele gebeuren omringt lees ik maar al te vaak het belachelijke en onnodige compenseren van het gebrek aan zelfvertrouwen. Misschien word ik gewoon ouder. Of oud.


Maar, ik voelde hem komen voor ik hem zag.

Echt. Zo was het. En niet anders. Dus vertel ik u dat maar. Verbloeming en verdraaiing boeien me trouwens hoe langer hoe minder. Wat we werkelijkheid noemen des te meer. De kleur van wat is. Al is er nog steeds plaats voor de pasteltinten van hoe het ooit was, of het fonkelende gamma van hoe het zou kunnen zijn.

De concertzaal liep aardig vol. Twee van grootste stemmen uit de rock ‘n roll zouden samen op een podium staan. Stemmen als goede wijn, lange tijd gerijpt in het whiskeyvat. Met een neus van taai teer, een afdronk vol verdriet. Mark – Markie Mark – Lanegan, de man die enkel leeft bij de gratie van zijn stemgeluid, en Greg Dulli – sinds het juweeltje van ‘Gentlemen’ een stem die zich vastgeroest heeft in de juke-box van mijn muziekgeheugen – stonden gisteren samen in de AB. Het concert was fantastisch, maar dat leest u elders wel.

Dus, de zaal liep aardig vol. Mensen van allerlei pluimage om ons heen, goed kijkgerief. Een heuse rockchick hier en daar. Het blijft een onuitputtelijke sport, dat kijken.

Op weg naar een pintje bier, wurmde ik me voetje voor voetje richting bar. De deur op weg ernaartoe vormde een trechter waardoor alles wat langzamer schuifelde.

En toen was het er. Er kwam ‘iets’ uit de andere richting. Hoe ik het wist? Was het het lijf, dat aan het tintelen sloeg? Het gevoel alsof ik een energieveld binnentrad dat er voordien niet was? Een aanwezigheid die me naar zich toe zoog? Dit alles zijn slechts bedenkingen achteraf, om u proberen te schetsen wat er door me heen ging. Vaak is het slechts in de achteruitkijkspiegel van de herinnering dat we dingen een naam geven. Had iemand me daar, tijdens die eigenste seconde, ter plekke staande gehouden en gevraagd mijn exacte gevoel te beschrijven, stilte was mijn taal geweest. Of een kwade blik misschien.

Uitgesneden in het tegenlicht van de bar, verscheen het silhouet van een man, op de voet gevolgd door twee andere. Hij naderde met vaste tred, passeerde het deurgat, en kwam in het licht van de zaal te staan.

Ik herkende Tom Barman.

Het gevoel verdween. Ik ben per slot van rekening geen rockchick.

donderdag, november 23, 2006

Hallo, met de overkant?


De laatste keer dat ik je zag wist ik dat het de laatste keer zou zijn. Volgens mij deelden we dit besef. Wist je dat het de laatste keer was dat je me aan het lachen kon brengen. Je deed dat al van toen ik klein was. Zo bijvoorbeeld priemde je telkens je wijsvinger in mijn buik en maakte daarbij het geluid van een leeglopende ballon, haast zonder je mond te roeren. We deden allebei alsof dat geluid echt wel, echt wel, uit mijn eigenste buik was voortgekomen. Dan schaterden we het samen uit. Zo deelden wij ons woordeloos geheim, want jij sprak Frans toen ik dat nog niet deed. De rest sprak Volwassen Vlaams rond het zondags gebak, een taal die we beiden niet spraken, elk vanuit onze eigen beperking.

Je lichaam was niet meer hetzelfde, die laatste keer. Haast onherkenbaar aangetast door de ziekte die je straks vellen zou. Maar je geest was intact. Zelfs op je bijna-sterfbed liet je me lachen.

Pas achteraf in de auto kwamen de tranen, samen met het doordrongen besef van nooit meer. Brel zong zijn droeve liedjes passend in jouw taal.

Het enige wat nu van je overblijft is je doodsprentje op mijn koelkast. Vaak loop ik er langs, groet ik je en sla een praatje. ‘Bonjour, Oncle M., tout bien la-bas?’ Of ik vraag je raad in een of ander dilemma dat me kwelt. ‘Dis-moi quoi faire.’ Ondertussen spreek ook ik Frans. En neem ik al eens noodgedwongen deel aan het volwassen gesprek rond de tafel. Dat ook.

Maar in een ding hebben we ons beiden vergist. Dat van dat lachen, dat was niet de laatste keer. Zelfs nu nog. Mijn buik, een ballon.

donderdag, november 16, 2006

natuurkundig


Ach, wat een hand vermag
-- een enkele mensenhand vermag --

die louter zacht onschuldig raakt,
onbedoeld en in al zijn haast
geheel niet weet wat komen gaat

en toch: op wonderlijke wijs,
tot plas verwordt het weerloos ijs

woensdag, november 15, 2006

Overboord


Ik heb de woorden overboord gegooid.

Het ging eenvoudig. Ik opende het raam, schrok wat van de kille novemberwind, maar deed dan onverschrokken wat moest worden gedaan. Genadeloos kieperde ik mijn woordenschat de wijde wereld in. Mijn woordenboek vol lidwoorden en jawoorden. Mijn modewoorden en bastaardwoorden, mijn hulpwerkwoorden en paswoorden, mijn twintigletterwoorden en schimpwoorden, mijn verkleinwoorden en afscheidwoorden, mijn rijmwoorden en spreekwoorden, van alle woorden ontdeed ik me. Keek nog even toe hoe ze temidden van roestige herfstbladen naar beneden zigzagden tot ze op de koude kasseistenen lagen.

Er was geen twijfel in mijn gemoed. Wat moet een mens met woorden, zij schieten zo tekort. Slechts bij machte te benaderen, louter indirect te raken. Slechts schaduwen op de muur. Louter cirkel, nooit het punt. ‘Ik voel’ zeggen en niet het voelen. Of 'ik ben', nooit het zijn.

Alleen bij de troetelwoorden hield ik halt. Overwoog ik even ze te bewaren, als relikwie van hoe het leven ooit wel was. Maar bij het behoudzaam uitspreken van amper een handvol van de liefste woorden, was ik des te meer van mijn missie overtuigd.

Het woord ‘lieveling’, bijvoorbeeld, zelfs op zijn zachts gefluisterd, bleek onherroepelijk te klein.

donderdag, november 09, 2006

de stand der zinnen


in proza wou ik denken
met strak gestreken zinnen
de werkelijkheid verzinnen,
als was het voor het eerst

patronen snijden uit karton,
de tafel, een stoel, de avondzon
en het gestage tikken van de tijd
op dit baksteenrood tapijt

maar telkens weer verdicht mijn taal
komt al verzet als steeds te laat:
ik denk in rijm, in tierlantijn,
mijn zinnen weigeren gestreken te zijn.