donderdag, november 23, 2006

Hallo, met de overkant?


De laatste keer dat ik je zag wist ik dat het de laatste keer zou zijn. Volgens mij deelden we dit besef. Wist je dat het de laatste keer was dat je me aan het lachen kon brengen. Je deed dat al van toen ik klein was. Zo bijvoorbeeld priemde je telkens je wijsvinger in mijn buik en maakte daarbij het geluid van een leeglopende ballon, haast zonder je mond te roeren. We deden allebei alsof dat geluid echt wel, echt wel, uit mijn eigenste buik was voortgekomen. Dan schaterden we het samen uit. Zo deelden wij ons woordeloos geheim, want jij sprak Frans toen ik dat nog niet deed. De rest sprak Volwassen Vlaams rond het zondags gebak, een taal die we beiden niet spraken, elk vanuit onze eigen beperking.

Je lichaam was niet meer hetzelfde, die laatste keer. Haast onherkenbaar aangetast door de ziekte die je straks vellen zou. Maar je geest was intact. Zelfs op je bijna-sterfbed liet je me lachen.

Pas achteraf in de auto kwamen de tranen, samen met het doordrongen besef van nooit meer. Brel zong zijn droeve liedjes passend in jouw taal.

Het enige wat nu van je overblijft is je doodsprentje op mijn koelkast. Vaak loop ik er langs, groet ik je en sla een praatje. ‘Bonjour, Oncle M., tout bien la-bas?’ Of ik vraag je raad in een of ander dilemma dat me kwelt. ‘Dis-moi quoi faire.’ Ondertussen spreek ook ik Frans. En neem ik al eens noodgedwongen deel aan het volwassen gesprek rond de tafel. Dat ook.

Maar in een ding hebben we ons beiden vergist. Dat van dat lachen, dat was niet de laatste keer. Zelfs nu nog. Mijn buik, een ballon.