woensdag, november 15, 2006

Overboord


Ik heb de woorden overboord gegooid.

Het ging eenvoudig. Ik opende het raam, schrok wat van de kille novemberwind, maar deed dan onverschrokken wat moest worden gedaan. Genadeloos kieperde ik mijn woordenschat de wijde wereld in. Mijn woordenboek vol lidwoorden en jawoorden. Mijn modewoorden en bastaardwoorden, mijn hulpwerkwoorden en paswoorden, mijn twintigletterwoorden en schimpwoorden, mijn verkleinwoorden en afscheidwoorden, mijn rijmwoorden en spreekwoorden, van alle woorden ontdeed ik me. Keek nog even toe hoe ze temidden van roestige herfstbladen naar beneden zigzagden tot ze op de koude kasseistenen lagen.

Er was geen twijfel in mijn gemoed. Wat moet een mens met woorden, zij schieten zo tekort. Slechts bij machte te benaderen, louter indirect te raken. Slechts schaduwen op de muur. Louter cirkel, nooit het punt. ‘Ik voel’ zeggen en niet het voelen. Of 'ik ben', nooit het zijn.

Alleen bij de troetelwoorden hield ik halt. Overwoog ik even ze te bewaren, als relikwie van hoe het leven ooit wel was. Maar bij het behoudzaam uitspreken van amper een handvol van de liefste woorden, was ik des te meer van mijn missie overtuigd.

Het woord ‘lieveling’, bijvoorbeeld, zelfs op zijn zachts gefluisterd, bleek onherroepelijk te klein.