Stuk
Een vrouw uit één stuk, zegt hij.
Hij weet het nog niet, denk ik dan. Hij weet het nog niet van de verschillende stukjes. Van de gespleten delen, van de mozaïek. De uitdeinende stukjes in het ik heelal. Van de verbrokkelde staat van zijn. En de gapende gaten tussenin. Mind the gap.
Geen mens bestaat uit één stuk. Kneedbare massa van telkens weer veranderende deeltjes. Potpourri. Regenboogkleuren. Rood. Oranje. Geel. Groen. Blauw. Indigo. Violet. Van alles een beetje. Soms zijn we monochroom. Louter stralend geel. Of dartel groen. Meestal een bonte mix. Droomroze en dieptriestblauw. Of appelblauwzeegroen met een gouden randje. Of botsend oranje en rood.
En dan zijn er de verloren stukjes. Kwijtgespeeld onderweg. Weggebeten door de ijzeren tand des tijds. Ruw afgerukt. Onvermijdelijk vandalisme van de ziel. Kleurloze deeltjes. Inkleuren pakt niet meer. Grijze vlekken in de mozaïek.
De regenboog in zijn volheid krijgt men niet vaak te zien. Ook durft de samenstelling van het kleurenpallet al eens wisselen. Onderhevig aan vele factoren. De situatie. De hormoonspiegel. De stukjes van de ander. En God weet enkel welke dingen nog.
Ik antwoord niet. Zijn blik weerspiegelt enkel kleur. Warmgeel en vuurrood vooral. Ik glimlach en kus hem terug. In oudroze.