Zij
Ze had me aangekeken. Haar ogen groen, 'groene ogen heb ik', had ze gezegd toen ik haar complimenteerde met haar bij-haar-ogen-passend-blauwe blouse. Ik zat in de zetel en hield haar hand vast. Als geliefden. Haar huid zacht en koud. Dat dat altijd zo was, had ze gezegd, ze had verteld van die keer in de zomer dat iemand haar had opgezocht om verkoeling te vinden. Zij als koelpaal. Moeilijk voor te stellen. Maar dat dat vanbinnen niet het geval was natuurlijk. Daar had ze het steeds warm. Dat wist ik, van dat warme hart van haar. Waarvan de dokter onlangs had gezegd dat het te groot was. Het onvermijdelijk sleet van vele lange dagen. Alsof dat nieuws was. Van het goud en de peperkoek had hij niets vermeld.
Ik ging als eerste slapen. Wou een paar stille momenten in mijn kamer van weleer. Op vakantie in mijn eigen verleden. Ik kuste haar en kneep tergend in haar lange oorlel. Nu kon ik nog.
<< Home