zaterdag, juni 23, 2007

Meester, mag ik wat vragen?

'To try or not to try?', is de vraag die mijn dagen kleurt. (Of eerder van kleur ontdoet, denken is immers een sport in zwart wit, met alle grijzen tussenin, dat wel, maar denken verdraagt nauwelijks kleur). Is het nobel en goed te proberen, te streven? Naar beter, naar hoger, naar meer of minder, al naargelang de situatie. Moeten we ons best doen? En hoeveel moeite moeten we dan doen? Of schuilt de kracht juist in de aanvaarden van hoe het is, in go with the flow en zien waar we uitkomen, ook al is dat in de shit?

Bukowski had gekozen. 'Don't try', zei hij. Deze woorden sieren 's mans grafzerk. In de blik over de schouder aan de poort van de Heilige Pieter wordt alle pogen inderdaad al snel bleek en zinloos. Enkel schouderophalen rest. Links, rechts of rechtdoor, wat had het ook uitgemaakt, de eindmeet onvermijdelijk en steeds op dezelfde plek. Maar onderweg naar de poort? Beter te streven, te proberen het parcours te verbeteren, bij te schaven hier en daar, op zoek te gaan, ten gepaste tijde een omweg te maken?

De vraag stoot natuurlijk nummer een niet van de troon. 'To be or not to be'. Nog zo'n onvermijdelijke evergreen. 'Whether 'tis nobler in the mind to suffer the slings and arrows of outrageous fortune'. (Spreek deze zin drie keer na elkaar luidop uit en geniet van de aanhoudende alliteraties en u zal hem, net als ik, vanaf nu, woordelijk kunnen citeren). En al heeft Camus er een volledig boek aan gewijd (‘De mythe van Sisyphus’), sinds Shakespeare heeft niemand het ooit treffender verwoord.

Vanaf nummer drie is het weer gewoon 'chicken or pasta?’. En alle onuitputtelijke variaties op dat thema.

vrijdag, juni 22, 2007

Bij benadering

Ik deed mijn bestelling aan de toog. Bar service.

Naast mij hing een man op zijn barstoel. Hij keerde zich naar me toe. Zijn grijze haren lagen halflang en vet rond zijn gezicht gedrapeerd. Zijn asgrauwe kleur verried dat alcohol zijn verdriet had proberen verlichten. En dat misschien ook wel had gedaan.

Hij wachtte om wat te zeggen tot ik naar hem keek.

‘Het komt allemaal wel goed’, zei hij. Er was geen aanleiding geweest, geen voorzet. Zomaar had hij dit stelletje woorden tussen ons in op de barkruk gelegd. Daarna liet hij een stilte vallen. Maar dat er nog iets kwam, dat voelde een kind. Timing, moet hij gedacht hebben, timing is alles. Zelfs bij gratuite levenswijsheden aan de toog.

‘Min of meer, toch’.

Toen haalde hij zijn schouders op, keek me nog heel even aan en ging verder met het bier voor zijn neus.

Doe mij er ook maar zo eentje, dacht ik en liep naar mijn tafeltje terug.

donderdag, juni 21, 2007

Positief-realisme

Ja!, zei zij, maar zij zei nee.

zondag, juni 17, 2007

Standplaats Babylon


Posted by Picasa

Wat is het nu? Is de plaatser van dit bericht nu een kat kwijt of rijk?

***

Ook nog geregistreerd vandaag aan de bar van de Botanique, na de vraag 'Waar vind ik de tentoonstelling van Guy Kokken, de fotograaf?' -- geef toe: een zin die qua contructie noch woordenschat uitblinkt in ingewikkeldheid --, het antwoord was als volgt: 'Can you say that in English?'.

Het antwoord was zowieso onbevredigend want de tentoonstelling liep slechts tot 10 juni. Gelukkig heeft de man een website.

zaterdag, juni 09, 2007

Kent ge dat?

Kent ge dat?

Dat iemand aan de deur klopt, zacht maar toch overtuigd. Dat ge u afvraagt wie dat zou kunnen zijn, op dit uur en dat ge niemand verwacht enzo en dat ge er niet op gekleed zijt om bezoek te ontvangen, zo in uw doordeweekse plunje met daarop een vlek want daarnet hebt ge gemorst enzo.

En dat ge dan opendoet, want dat nieuwsgierigheid het toch meestal wint van al de rest. En dat ge nog wilt zeggen dat ge niet koopt aan de deur, maar dat er, voor ge het weet, iemand op uwen divan zit. Dat ge denkt dat het misschien zijn bijna-glimlach is, of zijn nette pak misschien. Maar dat ge ’t al helemaal niet erg meer vindt, eigenlijk. Dat ge het zelfs niet raar vindt dat hij één arm achter zijn rug houdt, zijn linker. Dat ge denkt dat iedereen wel recht heeft op zijn eigenaardigheidje. En dat ge vraagt of hij geen taske koffie drinkt, en dat ge dat dan zet, en serveert met een koekje en met een lepelke enzo, zoals dat hoort.

En dat er dan koffie wordt gedronken en dat ge bijna zucht, zo van, hé hé wat is dat verdorie gezellig. Bijna, hé. En dat ge toch nog eens extra kijkt naar die arm, die linker, die verdoken zit achter die rug. En dat ge stiekem, heel stiekem, aan niemand vertellen, hoopt dat het misschien wel bloemen zijn, want dat ge dat eigenlijk wel verdient en dat gerechtigheid misschien toch wel geschiedt enzo. En dat ge al bijna de engelenkoren hoort zingen in de verte en hoe ze met hun vleugeltjes zachtjes klapperen op het ritme van hun halleluja’s en dat ze daarbij lichtjes wind maken, niet te veel, niet te weinig, net gepast om je haar wat te doen bewegen zoals dat in films ook wel eens gebeurt, maar in het echt bijna nooit, tenzij nu dus. Bijna, hé. Maar dat ge dan toch echt wel zucht.

En dat ge dan knippert met uw ogen als hij dan rechtstaat en ge spijtig genoeg ontwaakt uit uw dromen van uitgestrekte korenvelden, zo ver het oog kan zien, en welriekende klaprozen en picknicken langs een rivier, nee, langs een kolkende rivier vol champagne, nee, langs een rivier waarbij de champagne buiten de oever treedt. Enfin. Dat ge dus knippert en dat ge nog eens knippert, want dat ge toch wel verschiet als hij zijn arm vanachter zijn rug haalt, zijn linker, en dat ge eerst nog zoekt naar een logische verklaring, maar allez, en dat ge niet snapt wat hij nu moet met een baseball knuppel, en dat binnenshuis. En dat ge dan nog roept of hij misschien nog een taske koffie wil omdat ge hoopt dat hij zo zal gaan zitten en niet meer zo zal slaan met dat ding. Maar dat ge dan ziet dat dat niet werkt.

Kent ge dat?