woensdag, mei 23, 2007

Geen ironie

Een grote man komt wat dreigend op me af terwijl ik aanschuif in de rij voor de douane. Zijn huid zo zwart als stookolie met daarin een stel witte priemende ogen. Waarom ik geen visum in België heb aangevraagd. Omdat het me meer tijd zou hebben gekost dan hier, antwoord ik. En omdat het vorige keer ook goed ging zo, met het kopen van een visum aan de grens. Twee keer naar de ambassade, dat zijn twee halve dagen ‘kwijt’, wil ik ook nog zeggen. Maar dat slik ik in, want besef hoe hopeloos mijn idee over tijd waarschijnlijk verschilt met het zijne.

Hij schudt meewarig het hoofd. En wat als ik je nu terug stuur? Ik speur naar ironie in zijn stem, of een kwinkslag, maar die zijn er niet. Ik maak me niet druk, weet dat het een spel is. Hij speelt de grote belangrijke zwarte man, ik ben de blanke vrouw, overgeleverd aan zijn willekeur. Zolang ik de regels niet overtreed, zijn stoere trommelgeroffel op de borstkas duld, zolang ik onderdanigheid aan zijn gezag weet te veinzen, weet ik dat er niets zal gebeuren. Sommige wetten gelden wereldwijd.

Als hij hoort dat mijn werk me naar Rwanda brengt, maakt hij een bocht van 180 graden. Ineens wil hij me niet meer terugsturen, maar ter plekke houden. ‘You should stay. Make your contribution.’ Ik weet niet of ik dit leuker vind. ‘You can help us rebute’. Tot drie keer toe moet ik hem vragen het laatste woord te herhalen. Op mijn verzoek om het in het Frans te doen reageert hij smalend. Rwanda heeft samen met het afzweren van zijn verleden ook ineens besloten van taal te veranderen. Pas als hij met zijn hand een gebaar maakt van rijzend deeg, valt het kwartje.

‘I hope I can help rebuild’. Ook hier geen ironie in mijn stem.