vrijdag, juli 21, 2006

O dierbaar België


Het Belgisch volkslied. Behalve de aanhef was de tekst me grotendeels ongekend. U waarschijnlijk ook. Kunnen we misschien nog net een voetbalelftal samenstellen met Belgen die het woordelijk kunnen meezingen, de reservebank blijft vast leeg. En op een overwinning dienen we zeker niet te rekenen met dit team (denk Fabiola en haar clan in voetbaloutfit en U begrijpt wat ik bedoel). Maar winnen was nooit onze sterkste kant.

Na de gevechten van september 1830 trokken enkele jongelui op een avond naar het café "L'Aigle d'Or" in de Greepstraat in Brussel. Deze jonge patriotten namen plaats in het salon op de eerste verdieping. De jonge vrijheidsstrijders praatten, lachten en zongen, tot een van hen, een zekere Jenneval, de verzen begon te declameren van een tekst die hijzelf had opgesteld en die zijn revolutionaire aspiraties vertolkte.

Het lied dat onze vaderlandsliefde moet bezingen werd geboren tijdens een studentikoze septembernacht. Temidden van bier, rumoer, schertsen en scheten. Je kan je maar afvragen hoe het gelopen zou zijn als het een fijnbesnaarde poëet was geweest die, gezeten aan zijn eenzame commode, bij kaarslicht, die nacht een aantal verzen had bedacht om aan diezelfde liefde voor het België-to-be gestalte te geven. Maar geschiedenis is niet steeds voor rede vatbaar en dichters beheersen nu eenmaal eerder de kunst der vergane liefdes.

De Greepstraat bestaat nog, al heet ze nu ook ‘Nerostraat’, naar die recentere held. Alleszins was het Jenneval niet die zijn naam aan de straat gaf. Een kasseiweg in het toeristische hart van Brussel, om de hoek van de Muntschouwburg, waar het allemaal begon in 1830. De gebruikelijke aaneenrijging van eettenten om de hongerige bezoeker goedkoop en zonder al te veel last van gastronomie te voeden.

De ‘Aigle d’or’ bestaat niet meer. Niets herinnert eraan dat hier iemand voor het eerst woorden heeft gesproken die 176 jaar later nog steeds zouden klinken en symbool zouden staan voor een vrij België. Niet eens een klein gedenkteken. Enkel de straatstenen liggen nog steeds te zwijgen als de stille getuigen van de zatte bende die lallend de zwoele nacht in stapte en zong over iets waar ze toen nog enkel over durfde dromen.

Over diezelfde kasseien liep ik deze avond. Obers stonden voor hun deuren als inhalige octopussen klanten te lokken met gladde slijmpraatjes. ‘Hello, Madam, hungry?’. ‘Bonsoir Mademoiselle’. Oogcontact vermijden en stug rechtdoor lopen is de enige remedie.

Iets verderop werkte deze techniek niet toen iemand pal voor me halt hield, de arm uitnodigend uitgestrekt richting sjofele pitazaak. ‘You must be from Spain! So beautiful. Pita?’.

Even rechtte ik mijn rug en hief het hoofd fier omhoog. Daar bracht ik mijn rechterhand al naar borsthoogte. Net voor het openen van mijn mond, realiseerde ik me dat ik niet verder dan de eerste zin zou komen. Wel de aftrap zou geven om daarna snel van het veld weg te lopen. Ik zweeg, richtte mijn blik opnieuw op de straatstenen en wandelde de man voorbij de straat uit.

Maar wie weet onderdruk ik straks de drang niet langer om daar nog eens te flaneren. Dan zal ik luidkeels en fel de woorden herhalen zoals ze ooit op die septembernacht meer dan een eeuw geleden geklonken moeten hebben. En zoals ik ze daarnet voor het eerst las.

O dierbaar België
O heilig land der vaad'ren
Onze ziel en ons hart zijn u gewijd.
Aanvaard ons kracht en het bloed van onze adren,
Wees ons doel in arbeid en in strijd.
Bloei, o land, in eendracht niet te breken;
Wees immer u zelf en ongeknecht,
Het woord getrouw, dat ge onbevreesd moogt spreken:
Voor Vorst, voor Vrijheid en voor Recht. (x3)

Spanje, moi? Phoe!

Bron www.belgium.be